Wind 6 tot 8 Bft.
Ik heb geen idee hoe laat het vloed is. Ik kan de sluismeester via de marifoon er naar vragen natuurlijk. Maar ik doe dat niet. Wat maakt het ook uit, als het laagwater is kan ik altijd daar aan de wachtstijger aan de Waddenkant op de vloed wachten. Ik voel mij gespannen want ook nu staat er veel wind 6 á 7 Bft. weer west. Hoe zal het gaan in de sluis zonder hulp, alleen, en met zoveel wind. Er is ook een voordeel, door de harde wind zijn er minder liefhebbers om geschut te worden. Dus doorbijten! Er komen twee grote pasagierschepen uit en er gaan twee klippers voor. Ik vind het allemaal best. Als laatste in het rijtje vaar ik naar binnen. De linkerkant heeft de voorkeur (rechtse schroef) en dat is ook nogeens de hoge wal. Ik vaar zo dicht mogelijk langs de linkersluiswand, zet de boot in zijn achteruit en de kont draait naar de wal gelukkig. Door met kracht af te remmen draait hij zelfs tegen de wind in naar de muur. Ik kan de landvast van de middenbolder zo om een bolder van de sluis leggen. De boegschroef houdt de boot mooi recht het gaat prima. Maar een klein jachtje met twee man aan boord die op het laatse moment nog binnen kwam terwijl de deuren al werden gesloten heeft moeite om de boel onder kontrole te krijgen, terwijl ze aan de lage kant liggen. Ik kan niet helpen. Het gaat op het nippertje goed. Ik denk niet dat iemand ooit zo vlot is geschut, zo snel gaat het allemaal. Omdat er zo veel wind staat ga ik zeilen tot Harlingen met alleen de genua met twee riffen erin. Ik moet moeite doen om voor mij zeilende boten niet in te halen want er zijn veel tegenliggers. Na Harlingen is het recht tegen de wind in; op de motor natuurlijk. Na de bocht kan er gezeild worden. Met weinig zeil gaat dat lekker, maar bij de Westmeep raak ik even de kluts kwijt, er zijn daar heel weinig boeien, en ik zeil ongemerkt met de meute mee naar Terschelling. In de Slenk wordt ik wakker. Waar ben ik nou? Ik besef mijn fout er ga terug naar de Vliestroom. Na het robbeneiland Richel gaat het weer recht tegen de wind in. Er is veel wind op bepaalde momenten noteert de windmeter 35 knopen, oei. Maar ik zet door. De zee is verschrikkelijk, de stroom staat tegen en de golven zijn hoog en stijl. Het zijn muren van water, de boeg gaat stijl de lucht in om dan over de krullende kam in het diepe golfdal te smakken. Hoe hoog de golven zijn weet ik niet maar zoiets verschrikkelijks heb ik nog nooit gezien. De smakkers van de boot snijden me door de ziel. Ik begin me ook beroerd te voelen… Ik zal toch niet zeeziek worden? Dit is te gek, en ik moet van niemand. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald in deze razernij; ik ga terug. Ik draai de boot en zet een beetje genua. Dit is al wat beter. Ik vlieg vooruit met nu stroom en wind mee. Ik weet niet precies waar ik ben. Boeien zijn niet meer te zien, en op het systeem (GPS) zie ik de vele waypoints die Jan (Dhr. Jan Mulder) erin heeft gezet. Ik pak de kaart en zet de curser bij de invaart naar Vlieland. Ik ben daar al vlakbij en stuur erop af. Nu zie ik ook de veerboot van Vlieland die moeite heeft om in de geul naar Vlieland te komen. Ik heb ook moeite om niet tegen de rode stalen boei te worden gesmeten. In dit geweld is 75 pk niks. Gelukkig zorgt het zeil voor extra kracht en gaat alles goed. Maar ik kan niet op de automaat varen. De zee gooit de boot iedere keer uit de koers, dus ik moet zelf sturen! De invaart van de haven is erg smal en het kost moeite om goed binnen te komen. Wat een weer! Maar de moeilijkheden zijn nog niet voorbij; ik moet nog stootwillen buiten hangen en landvasten, en de boot waait meteen weg. Het havenkommetje is klein: ik ren heen en weer, een landvast klaarleggen, terugsprinten de boot weer onder kontrole krijgen, weer een landvast enz. Uiteindelijk heb ik twee landvasten en twee stootwillen op hun plek. De stootwillen zijn niet zo belangrijk want ik kies een hoge wal en daar waai je toch van weg. Zonder hulp is aanmeren onmogelijk. Gelukkig ziet ook de havenmeester dat in en biedt hulp aan, ze komen met z’n tweetjes. Maar het jong maatje is niet van veel nut. Maar evenlater lig ik toch netjes aangemeerd. Iedereen in de haven is verbaast als ze horen dat ik van zee kwam en niet van het Wad. Het is daar een heksenketel zeggen ze. Daar weet ik nu ook alles van.